‘Schieten op schimmen en spoken’
Er is zoveel gebeurd, hij kan het onmogelijk allemaal schrijven. Hij heeft haar 12 brieven gekregen met foto’s van hen drieën en het kleine blote molletje op het dekentje, de brieven en foto’s zijn Alles!
Hij schrijft met de foto’s voor zich. Ze zitten in een kamp in Batavia, hij maakte een wandelingetje, alleen, rond het kamp. Een rommelige indruk, paar inlandse huisjes met slonzige vrouwen en half naakte kinderen. Hij moest in de buurt blijven om de wacht over te nemen.
Hij schrijft zoveel, over de omgeving, hoe alles er uit ziet, wat hij ziet, wat hem opvalt, wat hij vindt.
Ze zitten met vijf man in een huisje met open ramen en zonneblinden ervoor. Ze hebben een slaapkamer, een kamer waar ze eten en drie kamers die ze niet gebruiken. Electrisch licht, een tafel, bank en twee kasten. Luxueus.
Achter het huis de badkamer, een betonnen bak waar ze niet in mogen wassen maar met een blik water uit scheppen en zich zo wassen. Lekker fris. Het wordt alle dagen bijgevuld. Ze slapen op opvouwbare brancards die heerlijk liggen. Hij slaapt op zijn deken. Het is warm maar hij kan er best tegen.
Het eten, is moeilijk te zeggen, alles komt uit blik. Elke dag hutspot, soms met pap, soms aangebrand.
Hij heeft een ronde langs alle posten gedaan. De jongens zijn op hun hoede, ook al is hier niets te vrezen, de extremisten zitten veel verder, achter de kali. Hij liep ongewapend want zijn sten is in reparatie. Toen begon het schieten. Hij was toevallig net bij hun huisje, snel naar binnen gerend om die van L. op te halen, die hem niet af wilde staan. ‘Klootzak, kruip terug in je nest, je krijgt hem later terug.
Er werd fel geschoten, ik heb er nog een 4 mm op afgeschoten.
Het bleek bij II-6 RVA te zijn, die moeten hun eigen boontjes maar doppen. Een hele opschudding.
Zo nu en dan wordt er geschoten, de soldaten moeten toch weten of hun geweren goed schieten? De jongens kunnen het ondanks het verbod nog niet laten. Het is al zolang geleden dat ze geschoten hebben, ze schrikken van hun eigen geweer.
Ze schieten nog op schimmen en spoken, onzin want die raak je toch niet.’
Morgen patrouille lopen. Hij heeft er wel zin in om kennis te maken met de kampongs, kali’s en sawa’s.
‘De jongens komen drijfnat thuis, bovenlijf van het zweet en onderlijf van het door de kali lopen. Misschien vangt hij wel een aap. Kokosnoot ophangen met een gat erin waar de gestrekte hand het lekkers pakt en de gesloten vuist niet terug kan. Je kunt ze ook schieten maar een dode aap kun je geen kunstjes leren.
Als oefening hebben we een huis omsingeld en doorzocht. De eigen jongens die er in zaten schrokken zich het klaplazerus, zo gingen ze te keer. Later zal het nog wel wat anders gaan, als het ernst is. De jongens vonden het prachtig, net als de bruine jongens met hun houten geweertjes spelen.’
Het geluid van fluitende kogels, aaarchs en knallen, uitroepen van ah nee, oh bijna, ooooh die was mooi en om de haverklap what the fuck, zoon met gamende vrienden. Toepasselijk op de achtergrond, terwijl ik deze blog schrijf. Natuurlijk weten ze dat het in het echt geen lolletje is en een lol dat ze hebben!
Ze hebben een wasbaboe, een meisje van 15 die voor hen zorgt. Van rijkswege aangesteld, zorgt dat de etensblikken weer schoon worden. Enkele jongens gaan wat al te vriendelijk met haar om. Als je haar aanhaalt kun je alles met haar doen.
‘Zoals A. haar behandelt vind ik afschuwelijk en zal daar nog wel ruzie met hem over krijgen.
Er heerst ontzettend veel venerische ziekten, onze baboes zijn gecontroleerd door een arts dus ga je gang maar. Jij begrijpt het wel hè.
Ook hebben we een jongen die schoenen poetst en de kamer schoon houdt en allerhande karweitjes opknapt. Je zult er wel vreemd van opkijken en dat is het ook maar hier is het gewoon. De jongen moeten we zelf betalen.
Sommigen moet je flink achter de broek zitten en niet te veel geven. Hebben ze een gulden dan zie je ze een paar dagen niet, dan hebben ze genoeg om even van te leven.
Onze jongen is reuze goed, werkt best al gaat het vaak erg onhandig.
We delen het eten rond wat over is, 20 kinderen om me heen met pisangblad, papier of leeg blikje waar het in kan, jammer dat er niet meer over is.
Ze lopen er half naakt bij, sommigen in vodden. Geef je ze kleren dan zie je ze een paar dagen later weer in hun oude kleren terug, de jouwe verkocht op de passar, leven van de opbrengst tot ze geen cent meer hebben.’
Hij heeft medelijden, hij zal wel te goed blijven, als je te goed bent komen ze zeuren, geef je ze sigaretten, verkopen ze die. Uit zichzelf zijn veel van hen lui.
‘A. vloekt ze stijf en geeft ze soms een aframmeling, zoals hij zegt. Er moet heel wat gebeuren voordat ik dat doe. Maar je moet ook weer niet te goed zijn want dan nemen ze een loopje met je.’
Meester Cornelis, in huisjes 3 á 4 km buiten Batavia
Grotere huisjes. Hij maakt het gezellig, met papieren rozen in potjes, een fotolijst van een kapot kastdeurtje, een kastje op de bureau-tafel. Hij stuurt een schetsje mee. In het huisje heeft hij de klamboe gedoopt met houtskool. Twee gekruiste kanonskogels met 1-6 RVA eronder en het wapen van de artillerie. In de vorm van een vaandel.
Hij regelt stoelen. En lampen, alles laten werken.
Morgen moet hij op wacht. Tot nu toe deden de stoottroepen de wacht, die gaan weer verderop. Dan verhuizen zij naar hun kamp. Vanmiddag zaten die jongens weer met de baboe te geilen. Hij heeft haar er weggehaald en naast hem op de stoep gezet. Zij leerde hem wat Maleis en hij haar wat Hollandse woordjes.
‘Ze is zeker naar school geweest want ze kan schrijven. Ik schreef woordjes als voet, enkel, been, knie. Zij schreef er dan Maleis achter. Ze rookt graag een krijgt sigaretten, ook van mij.’
Hij had een lang gesprek met opper G. Vanmiddag was G. kwaad en waarschuwde dat hij zich er niet mee moest bemoeien. Dat kwam zo:
‘G. was aan het mandiën, toen zei hij dat zij, de wasbaboe, zijn rug moest wassen. Ik ging daar tegen in en riep haar bij me en leerde haar toen die enkele woorden. Vanavond heb ik precies gezegd hoe ik over die zwijnerij denk. ’t Ging niet hard tegen hard hoor. G. beschouwde het als een geintje, alsof zij het wel fijn vindt. Ik heb daar een andere dunk over en heb gezegd dat we als plicht hebben ook daar tegen te strijden, en heb in plaats van het slechter te maken, proberen (al geeft het dan niets) beter te maken. Ook wat betreft het vloeken. A. bijvoorbeeld, is geweldig ruw geworden en vloekt dat het zwart ziet. Ik moet hem weer onder handen nemen.
Toch kunnen we best met elkaar overweg hoor. We hebben verschillende levensopvattingen, dat hindert ook niks maar over die dingen kan ik me niet stil houden. Ook de bevolking moeten we helpen en dat gebeurt niet op zo’n manier.
Ik hang de heilige niet uit hoor, maar hoop zo te blijven als ik was.’
Toespraak van de divisiecommandant Generaal Durk Brit????, ik kan het niet ontcijferen, zelfs niet met de loep erbij. ‘Hetzelfde liedje als altijd: goed oppassen, en je best doen, niet te ver over de rand hangen want dan val je er uit.’
‘Met Gods hulp blijf ik je trouw tot in de dood.’
En in gedachten voeg ik er aan toe: en aan jezelf.
Mijn vader: herkenning en trots
Wat ben ik trots op hem, hij staat daar zijn mannetje, heeft zijn eigen mening en gedachten en doet, al moet het tegen de stroom in, hij handelt er naar.
Kan hij dat volhouden? Onder alle omstandigheden?
Hoe vaak herken ik mij in hem, soms in kleine dingen, soms in de taal waarin het verwoord is, de woorden, soms in grote dingen. Van het begin af aan, ook in mijn moeders brieven. Nu haar brieven abrupt weg zijn gevallen, herken ik haar en mij maar al te vaak ook in de zijne, in antwoord op de hare.
Haar peilloze onzekerheid over van alles en nog wat, terwijl zij het zo goed doet. Ook dat herken ik maar al te goed, zou zij er overheen komen? Geeft de beantwoording van mijn vader straks een ander patroon te zien?Hoe vaak moet hij haar niet verzekeren dat zij haar eigen keuzes moet volgen, dat die altijd goed uitpakken, hij heeft het volste vertrouwen. Hij getuigt haar keer op keer, hoe hij leeft op haar brieven, hoe het contact met haar via de brieven alles voor hem is, hoe zij het leven thuis zo goed weergeeft.
‘De pap-eterij kostelijk! Die kleine aap, lust hij geen melkpap meer. Ik zie je wurmen met ons kleine kopstukje. Heerlijk hoe je dat schrijft. Natuurlijk komt het niet omdat je hem eerder karnemelkse pap gaf. Ik zie Pim met zijn kaakjes stijf op elkaar en memmi een beetje van streek.’
Hij ziet alles wat ze schrijft voor zich, hun kleine kind, stap voor stap. Hij is gelukkig wanneer hij haar brieven leest of aan haar schrijft. Hij is niets zonder haar, door het schrijven steunen zij elkaar. Zij en de kleine boven alles, god en vaderland kunnen daar, bij lange na niet aan tippen.
Wat is het bijzonder, om zo dichtbij hen te komen, zo veel van hen te mogen zien en uiteindelijk zoveel van hen in mijzelf terug te vinden. Wat heeft me dat al veel gebracht, ook vergelijkingen die eerder liever verborgen bleven. Het idee een volkomen losstaande, zelfstandige eenheid te zijn, inmiddels al lang onderuit. Wat een jeugdige onwetendheid en arrogantie. Hoeveel meer confronterend maar veel dieper en waardevoller is het te merken en te weten dat de verbondenheid met beiden onvermijdelijk en vanzelfsprekend is.
Het is jammer dat de tocht begint terwijl alle betrokkenen veelal heel oud of overleden zijn. Toch bedenk ik dat het goed is, zelf wat ouder te zijn in deze onderneming. Beiden kan ik nu zien zoals ze zijn en niet zoals ik dacht en soms verweet dat ze waren.
Ze verrassen me in positieve zin en dat geeft een ongelooflijk fijn effect. Daardoor ben ik nu een betere getuige, kan hun verhaal beter vertellen, onverbloemd zoals zij waren en vooral, niet op voorhand al ingekleurd.
Ik ben er klaar voor, wat er ook mag volgen, het taboe kan langzaam maar zeker landen.
Divisiecommandant Dürst Britt
Dank