Machtig slotstuk
In de afgelopen hectische en heftige periode komen verschillende aspecten tot een machtig slotstuk samen. Het steeds de gelegenheid krijgen het verhaal van Taboe in het theemeubel te vertellen op verschillende plekken en meerdere media is overweldigend, mijn ouders verhaal krijgt de aandacht.
Hun openheid is belangrijk en draagt bij aan inzicht over die zwarte pagina’s van de geschiedenis. Mijn werk in deze doet er toe. Er is persoonlijk ‘gewin’ voor ons als gezin én daar, in de ruimste zin, ver omheen.
Langzaam maar zeker dringt tot mij door dat verschillende puzzelstukken een geheel vormen. Ik probeer het te vatten. Enkele typeringen die de afgelopen dagen voorbijkwamen (zie blog 113 en blog 114), dat precies die bewoordingen op verschillende plekken uit het verhaal zijn gelicht, dat die keuzes nu schakelen tot wat ik ervaar als een machtig slotstuk.
Opmaat Revolusi! en de presentatie van ODGOI
Het begint met de opmaat naar de opening van Revolusi! in het Rijksmuseum en de presentatie van ODGOI (zie ook blog 115).
Mijn broer Tjibbe die bij Omrop Fryslân zegt dat de openheid over de brieven en de aandacht ervoor werkt als een bevrijding, zowel voor mijn vader als voor ons als gezin.
Dit grijpt terug naar wat mijn oudste zus Betsche zei toen ik meer dan tien jaar geleden met het lezen van de brieven begon: ‘beschouw het als een opdracht van ons als gezin aan jou. Niet als een schouderlast, niet als een juk, maar als een volgende ronde.’ Hiermee is de persoonlijke familiecirkel rond. Zie Vooruitblik op Taboe in het theemeubel vanuit Keerkring of rondwaren in tijd.
Correspondent
In het radioprogramma Villa VdB stelt Jurgen van den Berg dat mijn vader schreef als een correspondent, en zo is het ook, ik beaam zijn stelling.
In Revolusi!
Op de vitrinekast in Revolusi! waarin een deel van de brieven zo zorgvuldig mooi aanwezig is (in het archief van het NIOD liggen er nog eens 10 x zoveel) staat onder andere ‘Oorlog is wreed pop, ik heb je beloofd de werkelijkheid te schrijven en dat doe ik zoveel mogelijk, zonder overdrijven, zoals het is’.
Zo is het.
Presentatie ODGOI
Tijdens de presentatie van ODGOI op 17 februari wordt de ernst van het extreme, structurele geweld maar al te duidelijk. Ook mijn vader schrijft daarover, hij schrijft hoe het is, wat hij ervan vindt en wat het hem doet.
Er wordt rekenschap gegeven van wat er is gebeurd en waarom het zo heeft kunnen gaan.
Er is een gelaagdheid in de verantwoordelijkheid, op politiek, justitieel en militair niveau. Op militair niveau is de Nederlandse krijgsmacht als instituut verantwoordelijk voor het gebruik van extreem geweld, inclusief vele oorlogsmisdaden.
De groep veteranen als geheel, als zodanig, is dat niet. Mijn vader schreef ‘hoe het nu gaat ligt niet op onze verantwoording’. Op individueel militair niveau schrijft hij ‘in mijn binnenste voel ik nog steeds dat ik goed heb gehandeld’ en ‘ik kan het voor god verantwoorden en daardoor ook voor jou’ [is mijn moeder Janke]. In de uitzending EenVandaag zegt dienstplichtig Indië-veteraan Gerard van der Lee het zo: ‘ik had het vertrouwen uitgezonden te worden voor een goede zaak.’
De groep veteranen in zijn geheel is niet verantwoordelijk, sterker nog, de onderzoekers van ODGOI noemen zich aan hen schatplichtig. Aan degenen die hun herinneringen en ervaringen in brieven en dagboeken beschreven, het is een belangrijke bron gebleken voor het onderzoek.
Dit is voor het eerst dat er zo over deze mensen, die daar waren, er middenin zaten, wordt gesproken.
Mijn vader is een van hen.
Neemt de politiek de verantwoording?
Het regeringsstandpunt sinds de Excessennota (hier de nota in Pdf) van 1969 is dat de Krijgsmacht zich als geheel correct heeft gedragen. Dit standpunt is niet langer houdbaar, harde conclusie van OGDOI.
De resultaten van ODGOI vormen een uitnodiging aan de politiek om een nieuw standpunt in te nemen. Is er politieke bereidheid rekenschap af te leggen?
Diep excuus van Premier Rutte, de politieke verantwoordelijkheid
Dezelfde avond komt Premier Rutte met het diepe excuus aan de bevolking van Indonesië én aan iedereen in Nederland die met de gevolgen van de koloniale oorlog moet leven, inclusief de veteranen die zich als goed militair hebben gedragen.
NOS De strijd om Indonesië
In het programma van de NOS De strijd om Indonesië zegt onderzoeker Azarja Harmanny dat de collectie brieven van mijn vader uniek is doordat Klaas heel open aan zijn vrouw Janke schrijft over wat hij meemaakt, ook over de nare en harde kanten die hem voor morele dilemma’s plaatsen.
‘Het is heet van de naald’ en daardoor een ‘oordeel en juist beeld uit die tijd zonder filters van latere perspectieven’.
Op de vraag in deze uitzending wat de brieven mij (Hilma) hebben gebracht antwoord ik dat de periode zwaar op mijn vader heeft gedrukt en dat het daardoor zwaar op ons gezin heeft gedrukt.
Presentator Winfried Baijens vraagt onderzoeker Remco Raben of dit een algemeen beeld is bij de veteranen. Raben bevestigt dit en hij voegt eraan toe dat we er ons bewust van moeten zijn dat deze zwaarte wordt doorgegeven aan het gezin. Dit onderwerp wordt verder niet besproken.
Het wordt hardop gezegd.
Het hardop benoemen in zo’n enorm groot geheel maakt dat de cirkel op persoonlijk niveau én in breed perspectief zich sluit.
Dat alles van buitenaf door deskundige derden met terugwerkende kracht wordt benoemd en erkend vormt langzamerhand een diepgaand rijk bewustzijn.
Frank van Vree in de Volkskrant
Tot slot het artikel Dekolonisatie Indonesië met Frank van Vree, programmadirecteur ODGOI, in de Volkskrant van vrijdag 18 februari, hij bevestigt het geheel nog eens.
Ongetwijfeld volgt er meer. Het boek is geopend.
Voor mij is op dit moment de cirkel dubbel en dwars rond.
‘Het extreme geweld had geen enkele wettelijke grondslag’
Dekolonisatie Indonesië – Interview – Frank van Vree
De conclusies van het onderzoek naar het geweld tijdens de dekolonisatie van Indonesië zijn vernietigend. Niet langer wordt het wrede optreden weggemoffeld. Dat valt niet bij iedereen goed. Onderzoeksleider Frank van Vree: ‘Het meest extreme verwijt is dat wij een soort woke-geschiedenis zouden schrijven.’
REMCO MEIJER
De Amsterdamse hoogleraar Frank van Vree (68) was tussen 2016 en 2021 directeur van het Niod, waar hij nog tot 1 maart senior onderzoeker blijft. Hij is programmadirecteur van het grote onderzoek naar de dekolonisatie van Indonesië, door de instituten Niod, KITLV en NIMH, dat een team van zo’n veertig onderzoekers (een kleine dertig uit Nederland en de rest uit Indonesië) omvat.
U kon het nooit goed doen, klonk vaak rond dit onderzoek, en dat blijkt ook uit de eerste reacties. Veteranen en Indische Nederlanders voelen zich tekort gedaan, en zij die menen dat de staat een ereschuld aan Indonesië heeft, zeggen juist dat uw terminologie niet hard genoeg is. Hebt u dat van meet af aan ook zo ervaren?
‘Nee, niet dat we het nooit goed konden doen. Wel dat we sommigen nooit zullen kunnen overtuigen. We spreken geen individuele veteranen aan, ik hoop dat die boodschap overkomt als ze ons onderzoek lezen. We zijn juist schatplichtig aan ze, aan hun dagboeken en verhalen. De pijn zit erin dat de politieke en militaire leiding nooit verantwoordelijkheid heeft genomen. Tegen de mensen aan de andere kant van het spectrum zeg ik: extreem geweld is inclusief oorlogsmisdaden. Laat daar geen twijfel over bestaan. Het is absoluut geen nieuw eufemisme in de categorie excessen of incidenten. Voor hen zal van belang zijn wat de politiek verder met onze bevindingen doet.’
Voelde u zich ondanks de druk van deze groepen geheel vrij bij het trekken van de conclusies?
‘Ja, voor ons stond niets vast. Behalve dat we deze oorlog wilden bezien binnen de continuïteit met de vooroorlogse periode. Gaandeweg hebben wij vastgesteld dat we eigenlijk het werk hebben afgemaakt dat in 1949 is gedaan door de ambtenaren Van Rij en Stam, die al een eerste inventarisatie van misstanden maakten. De geraadpleegde hoogleraar Belinfante waarschuwde het kabinet: als we dit doorzetten, komt ook de verantwoordelijkheid van de militaire en politieke leiding voor de beschreven misdaden ter sprake. Want het extreme geweld had geen enkele wettelijke grondslag. Dat was een reden om het rapport in een la te stoppen. In 1969 kwam het daar nog een keer uit, voor de haastige Excessennota, maar ook toen heeft men er zo weinig mogelijk mee gedaan. Gelukkig konden wij wel onze eigen lijn volgen.’
Historicus Martin Bossenbroek schreef vorige week in EW over ‘een richtingenstrijd’ in het onderzoeksteam. Klopt dat?
‘Er is heftig gediscussieerd. Het is een grote groep onderzoekers, met verschillen in opvattingen, leeftijd en achtergrond. Dat was een heel interessant proces. Met als uitkomst dat de conclusie een gezamenlijk product van de drie instituten zou worden, met een slotwerk door een redactie van alle deelprojecten en gedragen door alle onderzoekers – en niet door één, mijn collega Gert Oostindie, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Die discussies hebben bijvoorbeeld geleid tot het radicale besluit dat we zijn weggebleven van juridische begrippen, omdat deze uiteindelijk weinig houvast bieden voor historisch onderzoek en zelfs de blik vernauwen.’
Kan het zijn dat de perceptie van geweld toen anders was dan nu? Geweld had de Duitsers verjaagd, met geweld kon je iets bereiken.
‘Daar zie je wel iets van terug in het deelonderzoek over de inzet van zware wapens. Van hoe militairen dachten, die waren opgeleid door de geallieerden. Maar in memoires waarin het extreme geweld aan de orde komt, lees je vaak expliciet het besef terug: wat wij hier doen, is eigenlijk wat de Duitsers en de Japanners deden. Wij zijn geen haar beter. En terecht, want even bot gezegd: als je sommige documenten leest, daar is Putten niks bij (razzia in 1944 door de Duitsers die 552 mannen het leven kostte, red.). En het is niet één Putten, het zijn er heel veel. Het was de ene represaille na de andere. Pure wraak.’
Speelt ook een rol dat een nieuwe generatie historici een andere beroepsopvatting heeft? Onderzoeker Anne-Lot Hoek betichtte Cees Fasseur postuum van ‘een ontwijkende houding’, terwijl hijzelf zou hebben gezegd dat hij neutraal naar de geschiedenis keek.
‘Het meest extreme wat ik over ons heb gehoord, is dat wij een soort woke-geschiedenis zouden schrijven. Onzin. Wij houden ons bezig met dingen die al zeventig jaar onderwerp van discussie zijn. Wat wel meespeelt, meer op metaniveau, is dat historici deel zijn van de samenleving, waar nu anders wordt gekeken naar kolonialisme en koloniale verhoudingen. Idem voor de geschiedenis van de slavernij. Ik zou de blik van Fasseur eerder ambivalent noemen. Het was minder vanzelfsprekend om kritisch naar de geschiedenis te kijken.’
Maar we zien toch een verschuiving van neutraliteit naar moraliteit? Iemand als historicus Henk Wesseling praatte niets goed, maar maakte wel begrijpelijk dat het kabinet in ’69 geen zin had in ‘niet-verhullend taalgebruik’.
‘Wesseling en Fasseur hadden ook een moraal. Zij waren neutraal vanuit een Nederlands perspectief: het kolonialisme moest je in zijn tijd zien. Maar aan wie vraag je dat? Aan de Javanen die in 1830 achterbleven nadat aan Indonesische kant 200.000 doden waren gevallen tijdens de Java-oorlog? Die vonden dat kolonialisme helemaal niet zo vanzelfsprekend. Ik vind dat wij juist met een objectievere blik kijken. Veelzijdiger. Meerstemmig, en dat brengt ons verder.’
Lou de Jong, uw legendarische voorganger, veranderde in 1988 onder druk ‘oorlogsmisdrijven’ in ‘excessen’. Dit onderzoek munt nu de term ‘extreem geweld’. Is de cirkel rond en het laatste woord gezegd?
‘Ik denk wel dat we aan het eind van een cyclus zitten. Als je alles wat nu verschijnt bij elkaar legt, krijg je een samenhangend beeld dat anders is dan tientallen jaren heeft bestaan. Het perspectief lijkt gekanteld. Eventuele politieke consequenties daarvan zijn niet aan ons.’