Winter
IJskristal
oorspronkelijke versie 2006
Rondom mij is stilte, afgezien van geluid van hakkend hout, een blaf hier en daar. Natuurlijk ruik ik houtkachels. Ooit liep ik in dit dorp en hingen de kerstkransen in april nog buiten, enkele kerstbomen zag ik nog, met lichtjes aan. Ik kon mijn ogen niet geloven, ik dacht zijn de mensen hier soms dood, wat bezielt ze om zo in de tijd te blijven hangen.
Steeds wilde ik terug, ergens rond kerst, om te zien hoe het hier dan is.
Ik vergat het, nu dan eindelijk ben ik hier. Ik hou mijn adem in met alles hier wat de adem inhoudt, in afwachting. Voor de schemering zie je de gerangschikte kaarsen buiten, wel of niet idyllisch rond vijvertjes of vogelvoederbak, kransen, met of zonder vogelsnoep, tafereeltjes, engeltjes, sterrenhoog opgetast kerst.
In deze idylle vallen de dissonanten weg, het geluid van de snelweg, verveloosheid, bandeloosheid, niets van te merken.
Het is bijna schemerig, ineens voordonker, bijna donker, nog net niet. Zoals dat in dit seizoen gaat, het donker overvalt je net niet tot het ineens donker is. De buitenlampjes van heg en boom gaan aan, de kaarsen blijven uit. Het is kerstavond en ik bespied en voel me als een zwerver. Hoewel de zwerver de geuren van voorgebraden vlees en gestookte haarden wellicht zou willen betreden en ik niet.
Zo goed als het gaat gluur ik naar binnen, binnen en buiten zo smaakvol, rijk versierd.
Hier en daar vang ik een glim van weggestopt of stilgehouden kinderen voor de t.v. of computer met chips en cola, de beste manier, in afwachting van, geduld moeten hebben tot. Ik zie mensen met verhitte koppen rondlopen, soms lijken ze wat geagiteerd, wel of niet richting kinderhoek, ze lopen met ovenwanten of schalen heen en weer.
Ik zie geen enkele te erg onvertogen vertoning. Waar hoopte ik eigenlijk op, wat doe ik hier.
Dacht ik het leven te kunnen betrappen op ondertoon tussen de versieringen misschien. Dan moet ik blijven tot het bezoek komt of de dis verorberd wordt, tot morgen of overmorgen. Wellicht moet ik bivak opslaan of tussendoor naar huis en dan terug komen om te loeren. Dan kan ik misschien alsnog de handen wrijven bij een mooie familieruzie, in volle glorie opbloeiend tussen de lekkernijen. Of een kind vinden die tot in het diepst van zijn ziel getroffen heil zoekt bij de vogelfontein, of erger, diep ineengedoken onder de bosjes ergens, niet eens huilend, heel stil is.
Ik schrik op van een dichtslaande deur en met mij twee vogels en ik volg hun vlucht in de lucht. Mijn blik keert te laat terug om te zien waar de snelle lichte voetstappen, het geluid van een diep ingehouden snik, het geritsel van dorre beukhaagblaadjes stopt. Het ging zo snel, het geluid bereikt mij pas laat. Mijn god het is dat kind denk ik, en ik zak op mijn knieën, op de plek waar het geluid doofde. Voor mijn ogen krimpt hetgeen ik in een oogwenk nog dacht te zien ineen, vervaagd en stolt tot een ijskristal.
De deur gaat open en een melodieuze stem zingt bijna, liefje kom toch binnen, het is nu tijd om je om te kleden, we moeten klaar zitten voordat de gasten komen. Ik gris de verstilde glinstering en koester het in mijn hand. Ik sta op.
Zij ziet mij, kijkt bevreemd maar knikt toch tegelijkertijd zalig kerstfeest, zag u net een kind?
Ik staar en ruk me los uit de verstijving en schud mijn hoofd. Zij loopt de tuin in en speurt rond en schikt dan hier en daar nog wat, maakt een rondje, kijkt nog eenmaal om en knikt, ontsteekt dan de kaarsen, kennelijk vergeten wat ze zocht.
Ik zet het op een lopen, rechtstreeks richting het snelweggeluid en kom in de nieuwbouwwijk en zie een hel verlichte plastic sneeuwpop en hoor luid en vrolijk gelach. Ik voel me opgelucht alsof ik de dans ontspring. Ik loop nog iets verder en stap in de auto.
Rillingen lopen langs mijn rug en ik trap het pedaal diep in, het kristal blijft in mijn hand.
Wat is het, verkiest het kind verandering in een ijskristal, omdat het vastzit in een statisch plaatje, is dat de enig mogelijke overgang die het ziet, mijn gedachten stokken en omzeilen en stoppen abrupt, weigeren verder dienst.
Misschien laten ze de kransen en kerstrest zo lang buiten omdat, sorry, ik kan er geen enkele gedachte bij ontwikkelen. Na de eerste van het jaar is het over en uit, op naar het voorjaar.
Als ik in maart, april daar weer loop, bel ik aan en ik zeg, of ik ruk die rotzooi weg en zeg. Waar bemoei ik me mee. Ik vind het deprimerend. Het gaat om een overgang naar, niet blijven hangen in. Iedere keer weer voor zover je het opbrengt.
Het leven begint minimaal één keer per jaar, of je oud en nieuw aanhoudt of een willekeurige dag, als je toch de dagen voelt lengen en langzaam meer licht ziet, als je toch steeds ouder wordt en overgaat naar de volgende klas. Als je de luchttintelingen voelt, haal je toch de voorbereidselen van de vorige ronde weg, ontdoet je van je wintertooi.
Ervaar je dat alles niet, wat heel goed mogelijk is, haal die troep die de stagnatie symboliseert dan ook alsjeblieft weg en loop niet te koop met onvervulde tekens van hoop, bespaar me. Vermoei me niet met verlichte gedachten die je niet ten uitvoer brengt, ze verjaren waar je bijstaat.
Ik trap op de rem, het zware dieselgeluid stopt abrupt daar waar ik wil zijn, ren naar binnen en roep zijn ze er al, ik zet het gestolde kind bij, hang het kristal in de kerstboom, verplaats het naar de stal, schuif er wat mee heen en weer, hang het terug, het oogt verlicht, ga zitten en kijk om me heen, ze zijn er al.
Na oud en nieuw onttooi ik de kerstboom, de dorre takken knip ik ter plekke af, de naalden rafelen eraf waar ik bij sta. Het kristal vind ik nergens. Pas als ik de takken in de zak, de naalden bijna opgeveegd heb, zie ik een miniem plasje water, ik veeg er zorgvuldig omheen en blijf kijken tot het geheel en al verdampt is.
Minuscuul kristal
Minuscuul kristal,
winterswijd tijdschakering
ijsster kaatst spranken